DE SPREEUW
nevel weefde om mij dromer
laatste dagen van de zomer
een gespikkeld zonnevlekje
met een snavel en een nekje
zat zo in het algemeen
wat te fluiteren voor zich heen
ondertussen, keer op keer
ging zijn kopje heen en weer
alsof het verwonderd dacht:
‘waarom fluit die spreeuw zo zacht?’
‘ik ben dichter, beste fluiter
dus een even rare snuiter
daar ik als een zonderling
langs de straten deuntjes zing
en, ver weg van de natuur
deelneem aan patat-cultuur’
waarop hij mijn geoffreerde
stuk patat grif accepteerde
en daarmee tot mijn verdriet
haastig het terras verliet
ook mijn zomerdroom verdween
‘k nam mijn fiets en fietste heen