Wandeling
Als de sluimering van de nacht is gevallen
en de duisternis de macht heeft overgenomen
begin ik aan m’n wandeling.
Een wandeling langs al die lange kronkel wegen.
Langs die wegen staan hoge ouwe bomen.
Die bomen doen me herinneren hoe somber
de nachten kunnen zijn.
Achter de bomen stroomt het beekje met water
dat nog zwarter is dan de nacht zelf.
Het beekje laat me zien hoe hopeloos het is.
In de verte zie ik een oneindig lege weide.
De weide doet me denken aan de leegte
die heerst in mijzelf.
Aan de hemel zie ik vogels wegvliegen.
Die vogels zijn niet gehinderd zoals ik.
In de lucht beginnen nu de sterren te twinkelen.
Iedere twinkeling geeft me een sprankje hoop.
Genoeg hoop om door te lopen.
Met iedere stap die ik zet kom ik dichterbij
bij mijn eindbestemming,
Thuis waar alles beter is?