Schepsel van zon en maan.
Herboren uit de herrie.
Het licht, de witte vlam.
Niemand zag me gaan,
ook niet dat ik kwam.
Met nieuwe kleuren,
nieuwe geuren.
Nieuwe klanken
God, ik kan wel janken.
De afgrond glimlacht lief.
En strekt haar armen
naar me uit.
ik wil springen.
Spring je mee?
Daarboven is de hemel,
daarboven, daar benee.
Door het venster in de strop
schijnt de vrijheid tegemoet.
Ware vrijheid, als in dromen.
Niet de valse, niets dat moet.
Innerlijke wereld ligt te wachten
om te worden opgetekend.
Dromend over
hoe een verleden morgen
eruit had kunnen zien.