Er staat een dikke man op een straathoek, hij kijkt naar de tot spekbrokjes beschilderde pilaren van de spoorbrug,
Een moeder houdt het zojuist gekochte speeltje, een rood autootje, omhoog zodat de grijpgrage handen van het kindje misgrijpen,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
De huizen hangen zwaar tevreden leunend op alkaar en hakkelijnen naar de horizon, onder zware grijze luchten,
De zon zingt nog wat wazig na over zijn voorbije glorie, en de bomen zitten knikkebollend te luisteren voorin in de feestzaal,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
Geen twee woorden zijn een, en als God nu het toveral mocht zijn, geloofde ik denk ik toch liever in het toveral,
Zij lachte als een bibberpudding en het was verbijsterend te ontdekken hoeveel machtslust er in een mens kon steken,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Een inbreker wil zijn loopbaan afsluiten met de kraak in het casino van het zuid-franse Cannes, nooit meer wordt je verliefd, meneer, nooit meer,
Als de herfst begint dan denk ik aan zelfmoord, neem het mij niet kwalijk, ik ben zo zwaar,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
Ik speel een vrouw na in mijn hoofd, zij zegt; 'nee, je bent niet zwart, nee je bent nieteens zo zwart',
Vechten tegen jezelf doe je met je eigen middelen en dat is als een schaakspel waarbij geen zet aanvalt,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Levendige buitenwijken liggen opgestapeld achter elkaar, zoals het bloed stroomd door te nauwe aderen,
Haar haren danstten met haar en haar ogen fonkelden maar, o het was belachelijk mooi te zien hoe blij ze was,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
Vrezen wij niet zijn wij barbaren, vrezen wij wel zijn wij slechts slaven; daar gaat onze vreze om,
Van zilveren bloemen in de zon zong ze, van zilveren bloemen in de zon en de sprong met de ballon van de klif,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Stil straalde ze af als een meibloempje in de zon en de lucht kon zo verschrikkelijk diep achter haan liggen, dat ik bijna erin viel,
In memoriam haar verleden had ze zwarte kleren aangetrokken en op haar zware boots liep ze sjokkend voort op haar spillebeentjes,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
Volwassen wordt je op de dag dat je beseft niet langer enkel langs onbekende wegen te hoeven gaan,
Ik bouwde mijn kasteel in het moeras, dat kwam mij goed van pas, ik kon er rustig blijven wonen tot het verdwenen was,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Over verloren dromen praat je niet, je spreekt als een bezetene over de nieuwe, om ze een schijn van hoop mee te geven,
Met mijn vier overgebleven levens in de hand, pijnigde en strafte en ontzenuwde ik mij in de hoop op wat liefde,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
In de zon kijken is je flanken open laten liggen, er is te veel leven in de wereld van de dode mensen,
Hoe groter het dorp hoe groter het kerkhof, ik hou niet veel van haar, maar ik wil het mij toch wensen,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Tijd is een stier waarvan wij denken dat tie wild wordt van het rood van een doek, maar zwart-wit is wat tie ziet,
Een spiegel redt de acteur, een glas wijn de schrijver, ware kunst laat stilte achter, ware stilte enkel een vloek,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...er staat een file naar Bedjetoe...
Vogels chilpten verrukt, de bomen stonden met hun pas gekamde haren, een merel zat onder een struik en plukte een dorre grashalm,
De wolken hingen dromend door zon omschenen; zij bleven rustig varen,een hond trok halsstarrig zijn nek dicht met de riem rustend in 'smeesters handpalm,
nee, nee
nee, niet
heb ik pijn en verdriet...de wind waait over het laagland...
Als men de stemmen mist van de mensen die ze wakkerhouden, dan valt men vredig in slaap, zoals enkel de mensen dat doen,
Het is stil in de dorpen en steden in Nederalnd, de zandkorrels langs de weg zijn grote stenen voor kleine dwergen,
nee, nee
nee, ...(___)...
En ik val in slaap, zoals enkel ik dat doe.