`Jij kan ook niets’ hoor ik ze zeggen
alweer een rij erbij
‘Ach zwijg nu toch, ga eitjes leggen’
steen voor steen, zij aan zij
‘Hé doe normaal en rot toch op’
al welgeteld één meter hoog
‘Verdomde gans en kippekop’
wetend wat een steen wel woog…
Zo sloot ik mij,
telkens opnieuw,
op in mijn wereld
waar ’t mij wel beviel…
en als ik terugdenk aan die tijd
voel ik me eindelijk bevrijd
doch ’t enige wat ik zag,
‘k was helemaal alleen,
een muur een muur maal twee
een omgeving van steen…
En zo begon ik mettertijd
Te leven in de eenzaamheid
Niets dat me nog stoorde
Niemand die mijn hart doorboorde
Tot op een dag,
diep in mijn dromen
ik mensen zag
ze bleven stromen
Ik hoorde hun stemmen
en zoete woorde
dat ik eigenlijk
aan de wereld behoorde
‘Kom nu toch dan gaan we spelen’
weg, die stenen rij
‘Dan moet je je niet meer vervelen’
de vuilbak in voor mij
‘We kunnen samen feestjes vieren’
nog maar één meter hoog
‘En uren op een schommel zwieren!’
wetend wat zo’n steen wel woog…