De hemel is de dansvloer van de lente,
de zon walst op het ritme van licht.
Haar stralen stalen de taal van de liefde,
warme woorden waaien in mijn gezicht.
Zenuwen zinderen door banen van lust,
vuurvonken knetteren van mijn lijf,
iedere weerstand wordt in stroom gesust,
mijn huid tinteltrekt als ik me wrijf.
Elk sluimerend leven dost zich in een tooi
vol vrolijkheid en felgekoesterd verlangen.
Alles bloeit op, zelfs het lelijke wordt mooi,
het kille en lege wordt met gloed behangen.
De luwte van het goddelijk genieten,
waar geuren en kleuren zich ontladen,
doet me vergeten wat me kan verdrieten
en geeft me energie voor nieuwe daden.
Zo heel ik mij, als een jaarlijks wonder
dat me telkenmale weer doet herrijzen,
zo op te veren blijft zeer bijzonder,
ja, ik zal de genade van de lente steeds prijzen.
(c) Anton