Voor mijn ouders me terug naar mijn kot in Vorselaar zouden brengen, wou mijn vader eerst eens binnenspringen in het rusthuis.
Aldaar merkte ik op dat haar bed verplaats was in een opstelling zoals later in het funerarium.
Vrijdag had ze voor het laatste gegeten en gesproken.
Ik had geen plaats om te gaan zitten omdat we toen nog met acht personen in de kamer stonden.
We treden binnen in een kamer vervuld van prikkelend zonlicht en een bedrukkende sfeer van tergend langzaam en onzeker wachten en verdriet.
Haar aanblik vervulden me met troosteloze gedachten.
Drijf de kwade geesten uit!
Ogen wijd open, heen en weer rollend.
Afgrijselijke geluiden door de slijmen in haar keel.
Plots, niets meer.
Het leven viel even stil.
Ze is terug!
Alsook haar duivelse inwoner van haar stervende gedaante.
Voor ik naast haar ging zitten, heb ik mijn konijntje naast haar hoofd gelegd.
De onaardse geluiden verergeren.
Ik moet buiten, vluchten, huilen.
Snel herpakt neem ik terug mijn plaats in naast haar.
Ogen gesloten, mond wijd open.
Blauwe tong.
Koud en kil.
Dood.
De sjaal waar ik me vroeger met haar in nestelde op mijn schoot, mijn handen op haar armen.
Troosteloze blik.
Hartverscheurende illusies van bewegingen en haar trage ademhaling.
Een witte gedaante komt binnen om de dood vast te stellen.
Met de lift zetten we onze reis verder, verder op de lijdensbaan.
Een leeg, bedrukkend lokaal.
Koffie staat al klaar.
Ik begeef me naar buiten.
Buiten wachten vreemden die me condoleren, dezelfde vreemden die in den beginne in haar kamer stonden.
Ik loop richting auto met nog steeds de sjaal in mijn armen.
Mijn zus moet opgebeld worden.
Ik krijg de woorden niet over mijn lippen.
In afwachting van haar aankomst bel ik mijn vriend op.
Steun.
Troost.
Bij mijn zus haar aankomst storten we in elkaars armen.
Mijn moeder komt buiten.
Ze is gewassen en heeft andere kledij aan, de pastoor is geweest.
We mogen gaan kijken.
Een vreemde geur wacht ons.
Het raam geopend.
Handen gevouwen met een pater noster.
Drie rozen, wit als de lakens, op elke hoek van het bed.
Maar, in plaats van een vierde roos op de vierde hoek ligt.....
Mijn konijntje.
Haar aanblik is nu minder schokkerend en zachter.
We begeven ons naar buiten.
Mijn werk is nog niet af.
Ik keer terug, alleen.
Mijn lippen raken haar kille voorhoofd.
Koud als de eerste wintersneeuw die zachtjes je gezicht streelt.
Ik neem haar armen beet en neem afscheid.
We rijden naar huis.
Mijn familie gaan de begrafenis regelen terwijl ik en mijn zus verdwaast achterblijven.
Later die avond wordt ik naar mijn kot gebracht waar ik de avond en nacht moederziel alleen zal doorbrengen.
Vreemde dromen verjagen de goede slaap.
Het rouwproces en de aanvaarding kan beginnen.
Lieve moeke, 10 jaar heeft ons bokke op je liggen wachten, maar nu zijn jullie terug herenigd en is je jarenlange wens om te sterven vervuld.....
Bij jullie graf kan ik de rust terugvinden die maar al te vaak ontbreekt in mijn leven.