Ik open het oude gietijzeren hek
en een koude rilling bekruipt me.
Het verlaten grindpad knispert
onder mijn voeten, als ik verder loop.
De stilte die hier heerst, maakt me
onrustig en schichtig kijk ik om me heen.
Verderop staat een jonge vrouw,
met een klein kind aan de hand.
Ogen priemen in mijn rug, maar
ik kan niet ontdekken wie me gadeslaat.
Waarschijnlijk is het slechts
mijn verbeelding, die me parten speelt.
Plots ontdek ik een kleine rozenstruik,
de uitgebloeide bloemen, nat van de regen.
Ik buig me voorover en schik de takken
wat mooier, een glimlach om mijn lippen.
Die mocht jij toch zo graag, en
rood was toch je lievelingskleur?
De zoete geur, daar hield je van,
je had er hele tuilen van in huis.
Ik draai me om en moet terug,
maar ik ben blij dat ik je even zag.
Als het goed is, mijn lieve oma,
ben ik er ook morgen eventjes weer.