Zomerrozen gaan dood wanneer de winter de bodem wurgt. Onkruid tiert wanneer rozen dood gaan.
Ik woonde in een doornenstruik tot de rozen dood begonnen te gaan,
toen verliet ik mijn doornenstruik en rende naar de zon. Ik voelde hem mijn lichaam verwarmen omdat ik geen kleren aan had.
De naderende schemering zag mij rillen,
maar nog steeds rende ik naar de zon en viel eindelijk naar het einde van het leven.
Rozen bedekten mijn lichaam.
De dageraad kwam en verwarmde de rozen en mij.
Toen, op het middaguur verbrandde ik.
Mijn lichaam kon geen pijn voelen.
Ik stond tussen de bloeiende rozen.
Zij verbrandden niet. Middernacht kwam.
Ik probeerde terug te keren naar mijn doornen struik maar ik had het koud.
Als ik geen roos kan worden,
moet ik sterven en word een onkruid.