Ziekelijk.
Ik bespot, en houd de zot met mij,
terwijl ik weer ziek word.
De medemens sjokt logger nog,
een vliet van vernedering
grijpt hen bij de lurven.
Genadige genade, zingt men,
serenadig, en ik hef de ogen
en het glas, meedogenloos,
mooi als ik ben. Een mens
is waard wat hem overkomt,
wat hem verstomd. Grommend
drommen hecht niet licht. En.
God belt je nog wel, misschien,
als hij goed nieuws heeft,
zolang heb je het verdient,
je virus. Terwijl word ik weer ziek.