En toen de wijzers van de klok
voor mij hun tijdspel staakten,
de zon zinderde,
de kersen kleurden,
de vogels zwegen...
viel de verdwaalde zonnestraal
door het bladerendek
zijwaarts, rechts, op jouw gezicht.
Je haar streek losjes
op de zachte huid van je wang
toen je voorover boog,
na een ogenblik van aarzeling,
en jij mij, zoals er niets was
wat ik meer verlangde,
kuste.
De schoonheid deed me pijn.
Jouw schoonheid.