-Maan...-
Kijk het kind daar eenzaam staan,
Het kind dat niet wil slapengaan,
Over de kleine wangen rolt een traan,
Terwijl het wenst, langzaam te vergaan.
De nacht maakt het kind radeloos,
Vanuit het kamer raam,
Ziet het alle lichten verdwijnen,
En het is als de dood, dat ze nooit meer aan zullen gaan.
Ziels alleen hangt daar de maan,
Waarvan iedereen moet slapen gaan,
En niet wil, dat het kind daar blijft staan,
Over de kleine wang, loopt weer een traan.
De traan valt in kleine druppels uiteen,
En beland op het koude steen,
Door het enige licht,
Dat van de maan,
Kunnen weer nieuwe, klein lichtjes ontstaan.
De maan is niet eng,
De maan is eenzaam,
Begrijp het kleine kind,
Waarna het, door het open venster, naar de maan toespringt.
De maan is alleen veel te ver,
En keihard beland het kind op de grond.
“Het is je eigenschuld, stomme maan”
”Dan had je maar niet zo eenzaam ver moeten gaan staan”
De ogen van kind, vallen dicht,
En zo was de maan, voor haar, het laatste licht.