Dat kleine hoekje thuis,
verborgen achter dekens.
Dat was behangen met posters,
bestrooit met rommel.
Waarin er stond een bed,
bezaait met poppen.
Dat kleine hoekje thuis,
daar heb ik met mezelf gepraat,
heb ik iedereen vervloekt.
Heb ik iedereen gehaat.
daar heb ik uren gehuilt,
heb ik wel duizend plannen gesmeed.
Dat kleine hoekje thuis,
daar heb ik uren liggen staren,
naar de sterrehemel.
Heb ik wel duizend keren,
gepraat met zon en maan.
Hen wel duizend keren,
om hulp gevraagd.
Dat kleine hoekje thuis,
daar keek ik menig keren onder bed,
achter gordijnen of in of onder kast,
of ik niemand vond.
daar keek ik menig keer of ik wel veilig huilen,
roepen of schreeuwen kon.
Dat kleine hoekje thuis,
daar heb ik menig keren,
mijn wonden verzorgd,
die mij door hen werden aangedaan.
Daar heb ik menig keren mezelf gehaat.
Dat kleine hoekje thuis,
Daar heb ik menig keren,
troost gezocht in dromen.
Daar was ik bang geweest om te sterven,
het wel duizend keer neergeschreven.
Dat kleine hoekje thuis,
dat niemand me zou ontnemen,
waar ik me veilig voelde.
Het is er niet meer,
en 'k mis het o zo zeer.