Als ik luister naar mijn hart,
een fluisterend verlangen.
Alsof 't gevoel het verstand steeds tart,
zo blijft het daar gevangen.
Aan draden teer als spinneweb,
ragfijn maar o zo sterk,
doet lust onafgebroken keer op keer
en droom na droom zijn werk.
Geen vat op hoe de dromen gaan,
als vlinders vrij zo vliegen zij,
in 't duister van de nacht voorbij.
Zodat wanneer ik s'morgens ontwaak,
met een glimlach rond mijn mond,
ik terug verlang, oh naar de nacht,
naar vlinders dwarrelend rond.
Maar de voeten eenmaal neergezet,
op koude grond van reeds de dag,
de glimlach weg, realiteit, want
ik weet dat het niet mag.
Toch dient de nacht zich dan weer aan
en vrije geesten slapen gaan,
gelegen op mijn rug,
sluit ik mijn ogen en ik zie;
zij keren altijd terug!