De ogen voor het raam,
Vol van verdriet.
Kijkend naar buiten,
Naar de regen.
Zodat niemand het ziet.
Geen troostend iemand,
Niemand vertrouwt,
Niemand die zegt,
Ik houd van jou.
Alleen voor het raam,
Samen met pijn en verdriet.
Kijkend naar kinderen,
Die lachend spelen,
Kijkend naar kinderen die samen delen.
Maar niemand kijkt haar aan.
Niemand vraagt,
Wil je spelen?
Alleen,
Zie je haar altijd.
Huilend,
Nooit lachend.
Dat is toch niet fijn?
Ik loop een binnen,
Ik ga achter haar staan.
Ik leg een hand op haar schouder.
Ze schrikt,
En kijkt me lachend aan.