Glinsterend ijs als een bevroren web op de ruiten,
mijn adem doet de draden smelten op het raam.
Door de druppels heen kijk ik weemoedig naar buiten,
waar de silhouetten van verbrande huizen staan.
Geen lichten of beweging te zien, alles is dood en bevroren.
Sneeuw en ijzel bedekken de wapens en mensen.
Vriend en vijand, beide hebben ze de strijd verloren.
Zoveel dromen stukgeslagen, zoveel onvervulde wensen.
Gekletter en geschreeuw, nu verstomd tot 'n eeuwige zucht.
Geen geluiden meer te horen, alleen de ijzige stilte.
De maan, bijna opgeslokt door de donkere wolken in de lucht.
Alle licht verdwijnt, overblijvend zijn alleen de grijze tinten.
Ik draai me vastberaden om en verlaat mijn huis,
open de voordeur, verbreek de laatste bescherming.
Scherpe sneeuw komt op me af als een witte ruis,
en neemt me in een innige omhelzing.
Rondom me wervelen kou en ijs rond,
en kruipen door scheuren in m'n kleren naar binnen.
De vlokken pakken me vast en trekken me naar de grond.
Ik probeer te blijven staan, maar de strijd is niet te winnen.
Uit de bodem komen de geesten naar boven zweven,
nemen mij mee, gedachten verstillen, alles is gedaan.
Een schimmige stad blijft achter, zonder enig teken van leven.
Het enige dat overleeft is de bleke stralenkrans van de maan.