Pijnstillers
de grote boze lucht van dit huis valt op me,
ik adem mezelf en ik dring tot me door,
door, door tot waar het bloed pompt, de laatste kies
achteraan rechts en ergens vanonder
onder het gewicht van angst val ik flauw,
de tweede keer dit leven, voor ’t eerst
in een toilet, er valt niet veel te vallen
en de flauwte is zwaar alsof ze ernstig zijn zou
de vloer eet me op, de rest van vandaag
leef ik in steen, enkel mijn tandvlees
is vlezig, zwellend, de spons die me opzuigt
en ik dring tot me door, tot mijn gezwel
langzaam word ik een welbepaalde plaats,
klein, maar al mijn scherpte kan erin,
en er is nog plaats voor concentraat
wazig dring ik tot me door, ik drink door
de bodem van de wereld stilt mijn pijn,
zink, zink, door naar waar je zijn moet,
er is geen aarde naast mijn mond en
ik ben een gevoel dat er geen wilt zijn,
ik drink door en door en ik hallucineer
een beetje, dat ik weg ben en ik stil mijn pijn
mijn ernst is van een flauw kaliber
en ik hoop dat ik val als ik al neerlig