Een mens van twee, is twee graden.
Is er wel maar zegt niet veel.
Een mens van vier, is vier graden,
Praat al wel maar niet reeël.
Die twee graden en die vier,
daar kun je je voor kleden,
dat is wel leefbaar hier.
Een mens van tien, is tien graden.
Bevestigd al dat hij er is.
Een mens van achttien, achttien graden,
is nog vlees nog vis.
De tien graden en achttien,
voelen al wat aangenaam,
Er worden al wat kleertjes uitgedaan.
Een mens van twintig, is twintig graden,
drukt zijn stempel reeds.
Een mens van dertig, dertig graden,
drukt maar verder , steeds.
De twintig en de dertig graden,
zijn reeds veel wat Celcius betreft,
de meesten kunnen dit dragen,
voor hun de hitte treft.
De mens van vijftig, is vijftig graden,
brandt heel fel, innerlijk.
De mens van zeventig en meer graden,
vindt twee graden soms hinderlijk.
Maar met vijtig graden en meer,
kun je menig doel verwarmen.
zodat heet en koud,
zich gezellig kunnen omarmen.