en in het daglicht is er niets over
van wat ik dacht te hebben en te zijn
behalve mijn tranen en de herinneringen
aan alle fouten die ik maakte en de keren
dat ik tegen beter weten in, opgaf of vocht
maar reken mij nog niet verslagen jij,
minste van de minsten in mijn gedachten,
donkerste van de schaduwen in mijn hart,
die ik het meest van al in leven veracht
jou durf ik nog altijd woedend dood te staren
met mijn kaken strak op elkaar geklemd, bitter
het pijnlijk verlies zover mogelijk weg gestopt
zodat ik jou zal kunnen vloeken in de stilte
totdat het te duister wordt om nog te zien
jouw gezicht, met de helder blauwe ogen
waarin ik eens onschuld meende te weten
en het rode haar licht niet meer op
verduisterend door uitgroei, bruin
zul jij wederkeren tot wie je was,
niemand, onwaardig aan je ademen
jou zal ik voorgoed verwijten
-zelfs al kan ik je niet meer zien-
het verdriet van hen om wie ik geef
samen met de fouten die ik heb gemaakt
wie dacht jij wel niet te zijn, toen
jouw glimlach scheen te verblinden,
zodat geluk jou de rug niet toe zou keren
en je pen slechts leek te projecteren
wat jou nimmer meer zou overkomen
[voor jou is het nu over, voorgoed
want ik spuug op jou en je glimlach
voordat ik de pen uit je hand trapte
en je tot huilen toe zat uit te schelden
om daarna verdwaasd in de spiegel te staren
met mijn eigen woorden nog in mijn oren,
de verwijten vulden mijn hart met pijn
zeker vanwege de stille wetenschap
dat alles waar was]
-ik stop, in ieder geval voorlopig, heb wat dingen uit te vechten, voornamelijk met mezelf, zoals dit gedicht al illustreerd-