Was ik toch maar nooit
groot geworden
of getrouwd,
maar direct daarna
heeft hij berouw
als hij haar daar zo liggen ziet,
knijpend in zijn hand;
een gesmoorde kreet,
een diepe zucht;
hij staat daar maar, verlamd.
En dan ineens
gaat alles snel;
een heel klein hoopje
rood gerimpeld vel
word ineens op haar buik gelegd;
door die plotse krop in zijn keel
krijgt hij geen woord gezegd.
Oh wat zijn zijn knieën week,
wat gaat zijn hart tekeer;
kijkend naar wat hij zo prachtig vind
stromen tranen
barst zijn hart
van liefde voor zijn eerste kind.