Het koffiekannetje, al op het stoveken
Met het melkkannetje, al in het ovenken
Zij aan de linkerkant, een sokje in de hand
Hij aan de rechterkant, al kijkend in zijn krant
Buiten aan het raampje, Hangen er ijsvlokjes
Ergens kraait een haantje, Bij de kippenhokjes
Wijl hier in dit huisje, Al zijn ze maar met twee
Schuilend als een muisje, Ze leven gans in vree
Na het middag dutje, de beentjes wat strekken
Buiten hun klein hutje, Juist tot aan het hekken
Wie de tijd zo kliefde, Werd nooit oud of ziek
Want de winterliefde, Lag daar, vol romantiek
Dan een laatste trekje, Aan pijp of appeltaart
In dit enig plekje, Die ons heeft gevrijwaard
Om in bitter traantjes, Alleen komen te staan
Wijl wij nu als zwaantjes, Samen dood mogen gaan.