Het is de wind op mijn schouders
Ik lig er wakker van, verlegen,
Maar niet alleen ik,
Ook de sleutel van mn roestig kamerslot
zucht ritmisch wiegend mee
We hebben last van slapeloosheid
Eindelijk, overpeinzend val ik weg
en ik droom half in een roes van rosé
Ik zie de boomklever nestelen
in een schaduwrijke pruimenboom
en ik wou dat ik ook kon vliegen;
net als de tijd, die heeft altijd haast, overdreven
Geurend als een jongeling
Had ik liever nog wat langer gehold
Met stoepkrijt in mijn handen
Graag was ik nog kind gebleven