onwennig was de voel van nekharen
-met een napijn- neergestreken los
meegaand nu naar het hart
gespoeld met zilte afvloei
in de prille stappen wankel nog
sloop nog vaak de herinner
rondom kwetsbaar zielevlies
-benepen- een schreeuw ontlokte
wees dood, gij angst van ooit
vrijheid is in mij herboren
en warm klopten halsslagaderen
-weerbarstig- kruin tot liggen