Moeder
nu gij oud en versleten zijt
en het perkament op uw huid
zo langzaam aan
volgekrabbeld raakt
met de bloedende pennenstreken
van uw zoon
zegt gij mij dan
hoelang ge getwijfeld hebt
de vrucht in uw schoot niet te verwerpen
maar aan mij te schenken als mijnen broer
en aan mijn vader als nog een last
te dragen onder het juk
van te weinig klatergoud
ik zag wel
(ook al was ik niet groter dan uw kleinsten droom)
hoe gij de strijd leverde
op het dunne koord in de tunnel van licht gespannen
als waart gij een circusprinses
en hoe gij won
uw kalken gezicht kleurde fierig blos
met het kleine wonder aan uw borst
Ah, moeder
hoe kon gij toen weten
dat een parel zo’n zwart verderf kon dragen
als hij deed
en hoe ge gebukt onder al dat leed
zou verder dansen
in een zee van sterren die hij langzaam doofde
‘k heb wel gemerkt
hoe hij u alleen liet trappen
zodat uw hart binnen de korste keren
tussen de spaken van jullie bloedverwantschap zat
en zijt maar gerust dat ik traande
toen hij u achter liet
voor dood en zonder ketting
Moeder
nu ge vader niet meer kunt kwetsen
omdat het stenen graf te dik is
spreekt nu
voor uw laatste waardigheid
en spuugt hem in het gezicht
ik vang u wel op