Angstvallig behield zij het doosje vast,
rustend op haar schoot.
Terwijl zij in de rolstoel zat,
maar zichtbaar niet genoot.
De juffrouw die haar duwde dan,
keek lonkend naar 't karton.
Met waarschijnlijk ook de vraag,
wat daarin wel zitten kon.
Ze kwamen aan het busje aan,
waar op stond geschreven.
Dagverblijf, tja 't heeft een naam.
Het vormde uren van haar dagelijks leven.
Samen met nog acht bejaarden
kwam zij aan het centrum aan.
Waar zij echt wel prima aarde,
waar nog zin was voor haar bestaan.
Zij speelde die dag een kien of tien,
won wat suikerloze snoep,
werd gereinigd in de lavetrien,
werd verlost van vervelende troep.
Toen die dag van een uur of acht
voorbij geslenterd was.
Werd zij terug in de camionette gebracht,
met het bevuilde goed in een tas.
Steeds had zij het doosje vast,
totdat zij in haar woning ging.
Daar plaatste zij het op de kast,
in het midden van de living.
Toen Aldegonde voor het laatst,
gedragen werd naar buiten,
en de laatste in zijn haast,
de voordeur vergat te sluiten,
ging de sociale even binnen,
zocht naar 't doosje van in 't beginne.
Met trillende handen sloeg zij,
het kartonnen deksel open,
vond het briefje dat daarin lei.
"Mag ik van jou hopen,
Als ik er niet meer ben,
denk jij dan aan mij?"
Nu jaren later, dag na dag,
als zij een ander moet begeleiden,
naar activiteiten voor een dag,
denkt zij oprecht bescheiden,
aan Aldegonde, die in haar een steunpunt zag.
Zij bewaart nu thuis, heel zorgvuldig
het doosje van mevrouwtje Gonde.
Het wacht nu bij haar heel geduldig
tot het aanbreken van haar eigen stonde.