Ze krijgt haar hart niet
op papier vanavond; het klopt,
dat is de waarom.
En ergens tussen nacht en dag
zwemt ze - haar benen op
de vloer, haar hoofd in
bad - het kolkt.
Zou hij haar ademen of
heeft ze teveel gezegd, zijn arm
eruit getrokken, niemand heeft
het gezien, blind als hun ogen.
Maar morgen leeft ze nog;
met een adem minder weliswaar,
maar wat doet het, maakt het uit;
ze heeft gebogen, drie keer dubbel.