Hij, had de knoop doorgehakt,
beslist in volle waan, ondoordacht,
te scheiden van die bitch,
een slet, die voortdurend switcht.
Drie maanden slechts getrouwd,
Menigmaal het zich berouwd,
Nooit een woord te hard gesproken,
Geen enkele klank was oorverdovend.
Je zag hem met de dag verkwijnen,
Zijn ogen gebroken van het schreien,
Zijn babyface doorkerfd met diepe groeven,
Wat had die feeks, zijn hart doen bloeden.
Zijn hele leven was vernield,
Gehuild, tranen van verdriet.
Na regen komt steeds zonneschijn,
Gedaan, met z’n twee eenzaam zijn.
Bewonderen zal men zulke man,
Die een hel op aarde dragen kan,
Telkens weer, het steeds vergeven,
Die hoer, met wie hij, zijn liefde deelde.
Hij, die haar zijn leven toevertrouwde,
Steen per steen aan het vertrouwen bouwde,
Hij sloof zich uit, het had geen naam,
Mag nu genieten, een zorgloos bestaan.
Dankbaar, is hij nu de Here,
Voor ’t aanhoren van zijn bede.
Een nieuwe toekomst lacht hem tegemoet,
Van bijtjes, bloemen, honing zoet.
Duizend bloemen op je wegen,
Elke dag een gouden zegen,
Miljoenen vlinders in jouw buik,
Dat wenst zij jou, rechtuit.
De bitch.