Ik zweer je een dorrend beeld
gedoofd toen ziekte aansloot
op olie-regenbogen
om de breekbare stoomling
niet te onderschatten
verdween ik mijn hangend vlees
in hijgtronen en zwijgende ovens
zo stalend langzaam sprak ik in blakertongen
werd er met broze ogen -al lang- gedwaald
(strak gebonden)langs de kromming
waar wij loodmongolen
door asbedden hebben gedropen
zoals de krampen van lang geleden
het brakend landschap van de toekomst
nooit zullen vergeven
zo ken ik jouw mijn spiegelschrift
ik monster je mijn vellen aan
voor ons, de melancholiek
en de slapende vellen
in je ooit-gezicht