En de zon stond op
takken werden verlicht
en knoppen van bladeren openden zich.
Op sommige ochtenden was er nog bevroren dauw,
maar hoe hoger de zon stond,
des te meer begon de natuur te leven.
En dan de hoogste stand van de zon,
en de akkers gevuld met goudgeel koren.
Kinderen die spartelen in het water,
spelen op de zonneweiden.
En het kampvuur bracht mensen
tot zingen in de nacht.
De bomen begonnen te verkleuren,
het groen veranderde in bruin, geel en rood.
De paddestoelen ontwaakten uit een diepe slaap,
regen slaat op gebruinde lichamen,
een fietser trapt zich een ongeluk
tegen de wind,
maar komt toch op zijn eindbestemming.
De bladeren liggen te rotten op de aarde,
spoedig komt er een witte laag overheen,
en de mensen stromen naar de bevroren meren,
met schaatsen op hun ruggen.
De natuur gaat zich klaar maken
voor een nieuw begin.