In de zevende hemel
Jantje zat aan de waterkant
Met een hengel in z'n hand
De dobber dobberde langs het riet
Visje, visje, waarom bijt je niet?
Plotseling trilde de hengelstok, Jantje schrok
Dobber onder, Jantje was het die haastig trok
Een visje vloog hoog door de lucht
Een reuzenmeeuw nam het mee in vogelvlucht
Jantje vliegerde en fladderde plots door de lucht
Zeilde door de wolken, oh wat een klucht
Jantje hield zijn hengel dapper vast
Wat hem tot ver in de hemel bracht
Beneden zag hij zijn lieve moeder staan
Zwaaiend, roepend, zij was moeilijk te verstaan
Maar eindelijk kon Jantje zijn moedertje horen
Jantje, pak vast dat haantje van de toren
Jantje liet de hengel los en greep het haantje vast
Het haantje kukelde blij verrast
Dat ook mensen kunnen vliegen, ja zo hoog
Of Jantje, kwam je misschien langs de regenboog?
Jantje wilde daarboven niet langer blijven
Liet zich langs de leien van de toren glijden
Hotste, botste tussen de klokken door
Hoor toch mensen, wat een mooi gehoor
Jantje gleed langs het klokkentouw omlaag
Rolde over de trap tot aan de beukenhaag
Daar stond zijn moeder, opgelucht en blij verrast
Jantje, waarom heb je niet beter opgepast?
Ach moeder lief, wees maar niet boos
Het was die vogel, die het luchtruim koos
Maar nu weet ik wel wat vliegen is
En hoe het in de zevende hemel is!