Striemende stormen razen
boven een klein eiland.
Zwarte rots, in het doodse duister,
onder het electrische leven van
bitsige bliksemschichten.
Gladde golven slaan tegen de kille kust.
Ratelende regen
-weeral, ik val in herhaling-
teistert ijzig eiland pijnigend.
Eenzame steen, verweesd in eeuwige zee.
Het donk're water steigert,
daverende drenkeling verdwijnt
in de donkere diepten van de oceaan.
Eenzaat verliest laatste houvast,
onder het springtij verzuipt
de vulkanische rots.
Mijn laatste reddingsboei,
kaal en schraal,
gaat teloor.
Opgeslokt door de onbehoorlijk hoge oceaan,
een vloed van vreeslijk verdriet,
lijden, ellende, kwellingen
verdwijnt, verzuipt
Bassas da India...