De jeugd kan zonderling verlopen, In allerlei zonderlinge patronen, Terwijl je dat dan nu juist niet ziet, En in de veronderstelling, verkeerd, Het is allemaal heel gewoon Dan merk je geleidelijk het is vreemd. En bij heleboel anderen toch, anders, Je krijgt te horen er maar niet, over praten, Daarmee wordt dan het zwijgen geboren, En dat is het begin van verwarde armoede En een sociaal onbegrip, eenzaam maar levend. Vol vragen en vol verlangen, maar gevangen.