Van uit nergens loopt een pad naar ergens.
En daar tussen is bestaan.
Een pad zo vol met hindernissen,
niemand is je voor gegaan.
Overal kan je verdwalen,
in duisternis en ochtend dauw.
Het zal je ook kunnen verlichten.
maar daar tussen is het grauw.
De een zijn pad loopt stijl naar boven,
de ander loopt een helling af.
Bij klimmen kan je altijd stoppen.
Naar beneden, ren je naar je graf.
Laat mij die steile weg maar nemen,
dan klim ik op het zonlicht af.
Al loopt mijn pad langs steile diepte.
Al liggen alle stenen los.
Al moet ik ieder storm trotseren,
en slaat de regen kletterend neer.
Ik weet ik zal dat licht bereiken.
Al kom ik daar vandaan nooit weer.