Ik ben het neveneffect der schepping,
een lukraak uit zichzelf ontsproten stengel riet
omgebogen door menige windvlaag en toch nog staande,
in mij de kosmos, een oneindig zichzelf opetende
uitbrakende harmonie
van tonen die zich met steeds hoger oplopend volume
onder mijn huid ontgallen, de ziel
van god huist in mij of ik huis in de ziel van god
dat is hetzelfde
haat bulkt in mij als een kloppende wonde,
een vergissing van het lichaam zich te stoten
aan zonde, de liefde verstoord als een vervuilde beek
haar onschuld klaterend in zonlicht dat mijn ogen schuwt
mijn voeten het cirkelende pad van heden en verleden
door de aarde bemoederd, de regen als voorbode
van de doorbraak der zegen,
onthul mij, wereld.