Het gebeurde tijdens een kortstondige opruimactie
waaraan Antwerpen o zo rijk is, zonde, maar het zij zo.
Het volkscafeetje op de gespiede hoek van twee straten
zag er niet uit en bestond uit lokaal maar vast cliënteel.
De hoek lag in het verlengde van de meeste windrichtingen.
Eolus zette zich dan ook alle dagen dubbel in de wind
om alle zwerfvuil,
dat in de omliggende straten te vinden was,
te deponeren vóór de deur van het sympathiek cafeetje,
gerund door ‘moeder’ Gertrude, door haar klanten geëerd
maar ook wel eens anders genoemd, en haar dochter Clémentine.
Samen waren zij goed voor honderd jaren horecageschiedenis
want moeder en dochter waren geboren café afstammelingen.
Zij evolueerden echter niet mee met de tijd
evenals de gordijnen niet die,volgens kenners,
al vóór Hitlers tijd aan de ramen hingen.
De grauwe kleur was er dus niet vreemd aan toch was er hier en daar
een witte vlek zichtbaar maar dat was een gat waardoor het daglicht speelde.
Het meubilair zichtbaar aftands, waarschijnlijk door een luitenant van Napoleon meegebracht
tijdens het graven van Napoleons dok.
De vloer verdiende een niet zachtmoedige schuurbehandeling en
het behang klampte zich hoekafhangend vast aan de muren.
De spiegels achter de toog weerkaatsten gevlekte beelden
tussen de krediet- krijtstreepjes van de schuldenaren door
die niet aan betalen toekwamen maar de bierglazen blonken
en het bier dat werd geschonken smaakte verrukkelijk.
De taal die er werd gesproken was volks en ontdaan van enige beschaving.
Het cafeetje had dus zijn naam niet gestolen.
‘ in den vettige hoek’
bestond al vóór mijn vader werd geboren en
was het oudste café van de gemeente.
Gertrude sloot levenseindig haar ogen en Clémentine verhuisde naar een rusthuis.
Het cafeetje sloot de deuren, het huis werd verkocht,
er was niemand om over te nemen.
Geen café meer omdat de kortstondige opruimactie er korte metten
mee had gemaakt alsmede de heraanleg van de straten.
De buurt ‘den vettige hoek’ werd helemaal opgewaardeerd
en ook het huis werd gerenoveerd. Nu huizen er bontjassen met
op vier poten lopende wolbollen die hun gevoeg doen waar hun baasjes
het laten welgevallen en het dialect werd aangepast in moderne taal
met technologische hoogstandjes.
Gedaan met het ruwe dialect van de kolen- en andere dragers,
uitgestorven door de aanval van elektrische verwarming
en goedkopere aardgastoestanden.
Zelfs Eolus hield het voor bekeken en blies de aftocht
naar rijkere oorden waar hij fijn stof en vettige smog
van de dikke nekkenkarren probeert uiteen te drijven.
Het vaste cliënteel stierf beetje bij beetje uit of,
zij die jong genoeg waren, zwermden uit naar nieuwe horizonten met praatcafés en chique taveernes.
De buurt is nu doods na acht uur ’s avonds, straten verlaten,iedereen vóór of achter zijn flikkerend scherm,
sociologisch verarmd.