Grommelend gedonder en de regen o zo nat, snellende voeten, en naarstig zonder stap.
T'klaterende water met bakken komt het neer, dadelijk weer drogen, daar gaan die kleren weer.
Eindelijk gekomen, waar is die zonne heen, flitsende ogen die kijken heen en weer.
Dagen zonder einde is t' voor kleine volk, gerommel en gedonder voor als je t'huis weer komt.
Verblindende stralen, snel kijken door de ruit, rennende voeten dat is het voor die guit.
Vandaag is het te halen, wat wist de visser toch, die koppen zo te kraken, voor dat snellend volk.
Daar dalen dan de voeten, glibberig en zo nat, fijn van niks te voelen , wow... wist die moeder dat.
T'lawaai van heel die bende kent maar geen gena, dank zeggen de vissen, we zwemmen wel naar daar.
Ongenadig vechten, grommend komt het klaar, steunend op wat blokken en alles voor elkaar.
Maar dat mag niet baten de vissen doen wat raar, nergens te bekennen, en weer tegen elkaar.
T'geroezel van de bende zakt een beetje neer, daar is het eerste beetje, en weer een kreetje meer.
Dat is t'kerelvolkje dat daar nu even beet, en zijn het de vissen die de smeerlap heet.
Het geflinster van dat visje dat janne daar nu heeft, dat doet de ogen zwellen, t' is dadelijk wel weer.
Snel dan bekijken in die glazen pot, om maar nog te zwijgen hoe alles sneller wordt.
Zonder te bedenken wordt het al wat laat, ineens staat heel die bende voor cham.. pet.. te..raar.
Rennende lijfjes en alles door elkaar, daar loopt heel die bende, en het weet wel waar