hij stormt door het huis,
ploft voor de buis,
zoekt wat die wil,
en dan die gil.
Dan volgen de klappen,
ze lijken haar te verslappen.
ze wil wat doen,
terug naar de tijd van toen.
ze wil weg van de klappen,
ze zou er zo uit willen stappen.
weg uit dit bestaan,
om ergens anders wonen te gaan.
me zusje ze zou willen vluchten voor de schop,
want hij, mijn broertje, zet het hele huis op de kop.
hij, zo gemeen tegen haar,
was ik er maar...
om haar te beschermen voor zijn handen,
haar mee te nemen naar verre landen.
ver bij hem vandaan,
zodat ze kon leven in haar eigen bestaan.
hij noemt haar hoer en slet,
altijd dezelfde aan zet.
ze kan er niet meer tegen,
telkens al zijn vegen.
al die woorden,
die zich in haar ziel boorden.
enkel door mijn broer,
en telkens weer noemt hij mijn zusje die hoer.
ik wil hem slaan,
maar dan zou ik achter hem aan gaan.
mijn zusje zo zwak tegenover hem,
verheft hij weer zijn stem.
ik denk enkel zwijg,
ik breek je als een twijg,
ik kan het niet meer aan,
om te zien hoe mijn zusje aan mijn broertje onderdoor zal gaan