Aanschouw de volksvrouw,
met hygiëne neemt ze het niet zo nauw.
’s Zomers zoekt zij haar vertier,
voor de deur naast een krat bier.
Vanuit de hal blaft een valse hond,
haar duivelskroost dartelt in het rond.
Aldaar groeien zij op voor galg en rad,
in hun kleren hier en daar een gat.
De Bijbel vindt men in moeders huis niet terug,
wel een vlinder-tattoo op haar onderrug,
evenals een leegte in haar schedelpan:
denken is niet haar pakkie-an.
Voor dit gespuis bestaat slechts één kuur:
een enkeltje vagevuur.