ze stond onder de appelboom
losjes, gewoon, beeldschoon,
harde meesteres,
zijn koningin op haar troon,
in haar ogen een hunkering
na d'overwinning
van de kordate straf
die ze hem kortaf,
nauwelijks drie dagen
geleden gaf,
wat voelde je dan ?
kijk me aan !
zijn ogen sloegen ter aarde
naar 't rottend fruit op de grond,
een ferme bries
ging rillend door de bladeren,
donkere wolken
troepten onheilspellend bijeen,
stamelend en stotterend
wankel op een been,
vroeg hij tenslotte,
heb je 't niet koud ?
zal 'k jas voor je halen ?
in de hoop,
heel even,
zich uit de voeten te maken
uit haar scherzinnig zicht,
om helemaal alleen,
gedempt,
een zakdoek
vol te schreeuwen...