Ik begrijp het niet.
Wij doen alles, jullie doen niets.
Wij geven veel op, jullie niets.
Wij helpen opa, jullie niet.
Wij maken elke dag 14 km op en af naar opa, jullie niet.
Wij geven opa eten, jullie niet.
Wij gaan met opa naar de dokter, jullie niet.
Ik begrijp het niet.
Jullie moeten maar 5 minuten wandelen tot bij opa, wij 14 km.
En toch doen jullie niks, niet eens gaan kijken hoe het nu met hem is.
Niks doen jullie, niks.
Ik begrijp het niet.
Bij iemand anders zitten jullie elke dag.
Maar bij opa nooit.
Opa heeft jullie al zolang niet meer gezien.
Ik begrijp het niet.
We mogen niks tegen jullie zeggen,
Het helpt toch niet.
Jullie luisteren er toch niet naar.
Ik begrijp het niet.
Wat hebben we verkeerd gedaan?