Ik ril van de koude van mijn onderbewuste
zich verwoordende in zwijgende klanken
angsten influisterend als grote brokstukken
die me doen verslikken in hun collosaalheid
mijn handen beven, voelen door tintelende vingers
tranen stromen alsof het nooit anders was geweest
warmte bevriest waar mijn hart terloops nog slaat
dat ze haar best toch heeft gedaan
De diepe pijn, mijn hart lijdt dagen
die het liever nooit geweten had
en daarmee steken die absurd zijn
zich herhalend voor de zoveelste keer
We zouden huilen als we samen waren
je zou me troosten met je kus
maar nee, ons verband bleek niet die te zijn
als voor wie ik het hield
Ik zucht stiltes, bitterzout
bijt verontschuldigend op mijn lip
ik zou het zeggen, als ik wist wat je wou horen
maar het vriezen stal mijn stem
Verstond je maar mijn zwijgen,
ik voel de pijn zo fel
verblindend als de duistering
Dus slik ik weg van tranen die
zich verzoenen zullen met de pijn.