Ik loop niet over mijn grenzen heen,
maar als de zwarte aarde me beademt,
donder en bliksem aan de hemel staan,
buig ik het hoofd van alle hoop beroofd
en kan niet verder gaan.
Ik zie de donkere wolken en hoor de harde wind;
de zwarte angst in grauwe hemelbanen.
Ik voel de pijn en het immens verdriet,
maar droog in naaktheid toch mijn zilte tranen
al weet ik dat niemand dat ziet.
Ik neem de bliksem in mijn lichaam mee,
ik wordt witter dan het schuim der zee
en niets kan mijn woeste kracht verstoren.
Ik ben bodemloos en zonder uur.
Ik ben een onweersvrouw gevoed door hemelvuur.