Bewogen door de eenzaamheid
de roes van kort en broos bestaan
de kamer met haar bleke wanden
de blauwe aders op mijn handen
en de jaren die nog voor me staan.
Bewogen door de avond
de lege ruimte van mijn dromen
een heftig woord dat steeds blijft zingen
over mensen en herinneringen
de koude sluier van de voorjaarswind
en de lach van een heel lief kind.
Aan elke snik heb ik mijn droom gemeten.
Aan elke lach heb ik de vreugd vergeten.
Aan elk woord brandt nog de pijn
omdat ik enkel mens heb willen zijn.