Zonder vrienden, zonder lief, moet ik door deze dagen heen.
Zonder steun moet ik blijven staan.
Niemand heeft mij lief.
Niemand raakt mij lieflijk aan.
Waar de zon schijnt over grote bomen, waar de wind waait voor iedereen, daar wiegt de wereld op mijn schouders, daar weegt zij zwaar en pijnlijk door mij heen.
Wat moet ik doen?
Wat gaat mij de wereld aan?
Wat doe ik hier, met mijn lijdend bestaan?
Waar zijn de vrienden die ik wil?
Waar is de liefde?
Deze wereld is voor mij niet gemaakt, deze wereld die mij kraakt.
Dus zal ik hakken over aarde heen, al klievend barsten en breuken trekken door zand en steen.
Dus zal ik golven werpen en droogten ook.
Dus zal ik regen strooien opdat de wereld overstroomt. Weggespoeld en weggedreven wordt dit gebied.
Weg met al dat verdriet.
Wat geschapen is, is slecht geschapen, moet vernietigd worden.
Wat beter is moet komen, en zal ik maken.
Leibniz! God schiep volgens u de beste van alle mogelijke werelden.
Wel, ik kan beter!