Iedere nacht dacht hij aan mij. En ik aan hem. Onze gedachten hielden van elkaar.
En toen was dat nog allemaal echt waar, zoals doornroosje sneeuwwit werd wakker gekust door de boze stiefmoeder, nadat het beest zijn schreeuwen schreeuwde,
verkocht ik mijn stem onder water, maar zou samen met Hans de weg naar huis
met volle buiken vinden. Ik geloofde in jou zoals kinderen in sprookjes horen te geloven.
Maar steeds wanneer ik naar beneden viel, kwam jij me niet achterna
en alle vlechten naar boven gingen niet meer neer, jij sprak van een einde
en toen het gelukkige slot niet komen zou, was dit al lang geen sprookje meer.