'och wat hebben die mensen het zo erg’
‘Wat hebben wij het toch goed met z’n allen’
Ze vergelijkt zichzelf met anderen,
Om zich beter te voelen.
Maar als ik haar eraan herinner dat
Die ‘goed’ voor mij niet bestaat
Is ze verontwaardigd.
Ze is als een vulkaan,
Ze heeft het altijd ‘goed’.
Er is nooit iets aan de hand.
Opeens barst ze uit,
Al het oude as en puin valt
op de aarde met een grove dreun.
een blinde woede komt tevoorschijn.
Ik voel me verstijfd,
ik weet dat hun gaan uitbarsten,
maar ik kan niet weglopen.
Het is alsof de donkere as wolken,
Naar me toe komen en me overweldigen.
en me benauwend omringen,
ik heb een doffe hoofdpijn
Gelukkig weet ik,
dat ik niet overweldigd hoef te worden,
Met hun oude puin.
Als ik de kans krijg ga ik,
Naar buiten en ga ik wandelen en ben ik
Weg van de blinde woede,
Zodat ik geen pijn meer hoef te voelen.