Dat huis
waar steeds vol liefde werd gewacht op mijn bezoek,
waar ik de geuren rook
van chocola en eierkoek
en warm in de veranda
onder ’t aura van de zon
de mantra’s
van de wind en van de vogels horen kon.
Dat huis waar de tuin een fresco was
van bloemen, fruit en groen
waarin we heerlijk speelden
elke warme “zondagnoen”
en ied’reen wanneer fonkelden
de pretlichtjes der nacht,
rondom een konkelfoezend vuur
tesamen werd gebracht
Dat huis waar nu geen grootmoederkloek
meer opendoet de deur
en waar geen grootvader meer leeft
als een patroon van ’t goed humeur.
Daar woont niet meer de liefde
die ons als een zachte schoot
zoveel warmte
en geborgenheid bood.