We lagen
in het bed van modder en gras
op de bodem van de zee.
Aan de hemel
bijna volgelopen met inkt
zagen we de maan
die op een volmaakt turks kromzwaard leek.
Een koor van engelen
bedekte met hun gezang
de vleselijke rivier
van onze naaktheid.
De horde van reusachtige viervoeters
deed onze lijven
van binnen kreunen.
Met de vuurspuwende ogen
bedreven we liefde
zoals onze voorouders,
onder de waterval van de rondspattend zweet.