Ik zit in de trein, staar uit een vervuild raam, naar de grauwe lucht, de dauw op het gras.
Alles raast voorbij, een beetje zoals de herinneringen. Het doet me allemaal niks meer.
Mijn ogen doen nog pijn, ik voel opnieuw een prikkeling van een beginnende traan,
Snel slik ik m’n verdriet in. Heb ik niet genoeg getreurd gisteren?
Ik voel alles, verdriet, woede, teleurstelling. En tegelijkertijd ben ik leeg, zie het nut nergens meer van in.
Ik vervolg mijn reis, naar de allerdaagse dingen in het leven.
Er gaan zoveel vragen door me heen.
Verwijt, is het toch mijn schuld? Ik verwachtte inderdaad weinig, omdat ik niet teleurgesteld wilde worden.
Opgeven, ja jij! Dat is makkelijk, dat je de schuld daarop legt. Waarom laat je me niet zien hoe het anders kan? Inplaats van het probleem te versterken.
Doet het pijn, te weten dat je me verdriet doet? Dat nu het muurtje weer word opgebouwd, voor jou, voor de volgende, voor iedereen? Doet het je pijn?
Mij wel.
Je vraagt me wat ik wil, wat ik verwacht. En voor deze ene keer, heb ik dat gezegd. Waarna ik gelijk gestraft werd. Ik ben je nu kwijt, omdat je niet dezelfde gevoelens deelde.
Sorry, het spijt je. Begrijp me, snap me, heb begrip. Waarom moet ik alles begrijpen? Goed vinden? Snappen? Waarom moet ik alles accepteren? Niemand houd rekening met mij, waarom ik wel met iedereen?
En weetje wat meer pijn doet dan jou verliezen. Is te weten, dat je niet vecht, om me te houden. Want wie vecht, kan verliezen, wie niet vecht, heeft al verloren.
Ik heb gevochten, ik heb verloren.
En verliezen..
Dat doet pijn.