tussen geslachten stormen stieren over horensikkels van maan eenentwintig dagen bleek, kegelt licht meisjes door het haar
krullenschattig stroomt uit dijen wierook; tijden geteld en rozen getemd, bloeien gaten in het zand
een golfbreker in de mond lopen meeuwen over hun haar steeds het strand volgend, bedt zich voet na voet een blijvende indruk
met een ruisen in ’t oor, de blik ver door de bries geleid: hoe heet je?; [op een station blijft elke richting ongewis ontsporingen dienen zich vanzelf aan]
op het einde een zoenen en nogmaals een zoenen voor een laatste golf de oever wegdraagt.